Cliënten kunnen je in de behandelkamer voor (ethische) dilemma’s plaatsen. En uiteraard bespreken we als hulpverlener deze dilemma’s en vragen met collega’s en de direct betrokken hulpverleners rond de betreffende client. Allemaal precies zoals het staat beschreven in de diverse richtlijnen en protocollen….. Ik wil graag een persoonlijk verhaal met jullie delen. Over wat je in een behandelkamer tegen kan komen waartoe je je dient te verhouden, waar je bepaalde gevoelens en gedachten bij kunt hebben. En dit staat dan meestal niet in de richtlijnen en protocollen…
Ik ben werkzaam als klinisch neuropsycholoog in een instelling voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking. Ook in deze sector kom je mensen tegen die zich suïcidaal uiten. Soms is een suïcidale uiting een uitdrukking van beperkte coping. Je gaat samen met de client op zoek naar een oplossing en probeer je het copingsarsenaal uit te breiden. Precies zoals het staat beschreven. Een enkele keer is het een diepe wens die al lange tijd bestaat.
Hierbij moet ik denken aan een client die ik lange tijd in behandeling heb gehad. In periodes meer of minder intensief. Ik ben haar uit het oog verloren omdat ze is verhuisd: de instelling die haar begeleidde had te kennen gegeven haar niet meer te kunnen begeleiden vanwege de intensieve zorgvraag. Heel af en toe vraag ik me nog wel eens af hoe het met haar is.
Ze heeft me vaak aan het denken gezet en ik heb ook veel van haar geleerd. Zo heb ik van haar geleerd hoe makkelijk het is om aan middelen te komen. ‘ Gewoon’ op straat of via internet. Hoe snel je weer dingen in huis kunt hebben als begeleiders net alles in beslag hebben genomen.
Ze heeft me geleerd hoe creatief je kunt zijn in het verstoppen van spullen (en ze was heel creatief). Ze heeft me ook geleerd om vertrouwen te hebben op de momenten dat ik me zorgen om haar maakte (“ ik voel me rot, maar het kan nog rotter hoor!”). En dat ik toch de volgende dag eerst in mijn mailbox keek of ik een bericht van haar of over haar had.
Ik was vooral onder de indruk van haar verhaal. Het stemde me soms verdrietig als ik op de fiets naar huis eraan dacht wat mensen elkaar allemaal kunnen aandoen. Naast psychisch lijden was er bij haar ook sprake van fysiek lijden: ze had letsel overgehouden aan mishandelingen, waar ze blijvend en dagelijks last van had. Daarbij was er ook sprake van een syndroom met bijbehorende fysieke beperkingen. Hoeveel kan een mens eigenlijk dragen?
Op een gegeven moment liet ze me papieren zien van een levenseinde kliniek en vroeg ze me of ik wilde helpen met het invullen ervan. Poeh, ik zat even met mijn mond vol tanden. Op een later moment stelde ze me ook nog de vraag of ik erbij zou willen zijn als ‘het’ werd goedgekeurd. Er was geen familie die ze vertrouwde. Er geen vrienden. Ze wilde op zo’n moment toch niet alleen zijn. En alweer zat ik met mijn mond vol tanden. Hoe eenzaam kun je zijn, dacht ik toen.
Ik heb haar geen antwoord meer kunnen geven. Voordat ik een antwoord voor haar had was ze verhuisd. Ze heeft vast nieuwe goede hulpverleners gekregen. En heel af en toe vraag ik me nog wel eens af hoe het met haar is…
- M.S., Klinisch Psycholoog